Terug naar actueel

Onbeperkt Houdbaar?
Tekst Sipke Huismans
Articula nr 34

“Rang is alleen Rang, is alleen Rang
Als er Rang op staat
Waarom lang gepraat
Als er Rang op staat?”
Anonieme copywriter

“Ik ben zo dom dat de filosofie niet verstaanbaar kan worden voor mij. Daar staat tegenover dat de filosofie zo slim is dat ze mijn domheid niet kan vatten. Deze tegenstellingen worden gemedieerd in een hogere eenheid c.q. in een gemeenschap- pelijke domheid. “Merkwaardig genoeg glip ik zo toch mee.”
– Søren Kierkegaard

Ik ging naar Den Helder om in Kunsthal 45 een tentoonstelling te zien van de Hollandse Aquarellistenkring, welks bestuur de leden en enkele gasten had opgeroepen om werk te laten zien dat ze zelf als houdbaar, ja misschien zelfs als onbeperkt houdbaar beoordelen. Goede kunst verlost je even van jezelf, goede kunst maakt gelukkig en toen ik van mijn favoriet, Pien Hazenberg, tien werken terugzag gebeurde dat. Ook was ik weer onder de indruk van de onnavolgbaar geladen aquarellen van Kees Slegt, de meditatieve uitzichten uit het atelierraam van Theo de Feyter en de verbluffende draai die Rudolf Valster aan het maniërisme geeft, terwijl de papieren mensen van Peter Bes, hoe stil ze ook stonden, lééfden. De Kunsthal 45 is een aangename ruimte, een plek waar Den Helder trots op mag zijn en nu de Hollandse Aquarellistenkring, in het bevrijdingsjaar 1945 opgericht, zich daar bijna compleet presenteerde, allemachtig prachtig, 80, niet kinderachtig, kijken niet kopen, zoals de marktkooplui in Tunis aan wal tredende Hollanders toezingen, werd het een festijn, een spannend en soms geheimzinnig, nu eens grappig dan weer diep ernstig mengsel met klaroenstoten van Marjoke Staal, verstilde landschappelijkheden van Marjan Plug, klankkleur van Helga Kos, intimiteit van Ellen ten Kroode, stedelijk leven en streven van Joanna Quispel en nog veel, veel meer.

Maar wat de schouw domineerde was de inzending van Margreet Bouman. Een dub-bele rij monumentale gezichten, alle gelijk, niet aan te ontkomen, raadselachtig maar in hun letterlijkheid en in de herhaling fascinerend en door de virtuoze maakwijze op mysterieuze wijze overtuigend. Maar van wat? Voor de zoveelste keer vroeg ik het me af, zowel geboeid als licht geïrriteerd. Die ogen, die ernstige, misschien zelfs wat melancholieke blik…Ze kijkt je tienvoudig niet aan, je zou kunnen gaan fantaseren dat het hier een pleidooi betreft om van kijken over te gaan op zien. Maar degradeer je haar werk dan niet tot conceptkunst, werk ten behoeve van een idee?

Terwijl ik zo stond te twijfelen, werd ik besprongen door de herinnering aan een andere blik, aan wijd open ogen die mij leken aan te kijken, maar die mij naar alle waarschijnlijkheid niet zagen. Ik vertel het hier in telegramstijl, anders lijkt het nog of ik er trots op ben. Een zondag in het voor- jaar, de narcissen bloeien, slechtgehumeurd fiets ik door de stad. Op de Pieter Lastman- kade staat een kind aan de waterkant te schreeuwen. Je met andermans kinderen bemoeien geeft altijd gezeik, dus ik doe niks. Maar dan zie ik dat hij aanstalten maakt om te water te gaan. Ik gooi mijn fiets neer en hol ernaar toe. Van ongeveer twintig centimeter onder het wateroppervlak, waarop wat narcissen drijven, kijkt een ander kind mij aan. En geeft op dat ogenblik de geest. Wat ik uit het water haal is een lijk. Nog nooit heb ik me zo geschaamd, ik schreeuw het kind toe, leg het op het gras, hou het op zijn kop, ik doe alles fout en tenslotte laad ik hem op mijn schouder en marcheer, onder inmiddels grote belangstelling van omwonenden naar het huis van Koos en Yde, een bevriend lerarenechtpaar dat ik juist niet van plan was om te bezoeken. De belangstellenden willen mee naar bin- nen, maar ik zie kans, samen met Koos tot de keuken door te dringen en de deur met enig geweld tegen de inmiddels ontstane oploop dicht te duwen. Daar ligt hij in een dikke plas water en ik hoor mijzelf roepen:
“Nou, kómt er nog wat van?”

Hij slaat zijn ogen op en zegt op zangerige, een beetje jankende toon:
“Me bloemetjes…”

Inmiddels is er een ambulance gearriveerd en de volgende dag staat in een klein bericht in Het Parool dat de zesjarige Robbie Verlinden toch nog op tijd uit het water is gehaald. Het summiere contact met zijn vader sla ik over, maar na al die jaren zou ik nog wel eens willen weten hoe het gegaan is, wat hij zag, of zijn broertje hem er in had geduwd, hoe die bloemetjes daar kwamen.

Bij een andere tentoonstelling van de Hollandse Aquarellistenkring, in een van de etalages van het onvolprezen Kunsttraject in de Amsterdamse staatsliedenbuurt, in de Fannius Scholtenstraat om precies te zijn, was ik bij het zien van een serie, eveneens het eigen gelaat van de kunstenaar tot onderwerp hebbende werken, dit keer op A4-for- maat, minder in twijfel. Misschien kwam dat doordat hier allerlei extra’s, insluipsels. onraad in het beeld verwerkt was. Dat leidde niet af, maar gaf het geheel een vertellende lading, zodat ik dacht: “Ze heeft Kierkegaard gelezen…” Die immers zijn strenge, zo nu en dan onnavolgbare betoog de vorm van een verhaal geeft. In de tram naar huis belde ik Margreet op om te zeggen hoe haar werk die saaie straat had veranderd.

Als er sneeuw op de autoruiten ligt, kan ik niet anders dan daarin met mijn wijsvinger gezich- ten tekenen. Hetzelfde geldt voor beslagen ramen van tram of bus. De ogen daarvan gaan al gauw mooi huilen. En in het Blauwe Bos heb ik eens, geteisterd door steekvliegen, paardendazen en andere insecten, met oliekrijt ruim 3200 gezichten (Hans Locher heeft ze geteld) aangebracht op de zaagvlakken van langs de Compagnonsweg opgestapelde boomstammen; dit tot vreugde en vermaak van de schaarse passanten en ook een beetje als tegenwicht voor de verontwaardiging in het dorp over de aangerichte ravage, nu weer eens bleek dat wat voor ons de betekenis heeft van een gedicht, voor Staatsbosbeheer gewoon hout is.

Physionomisering, het maken van gezichten is ieder van kinds af aan bekend. Margreet Bouman heeft er een levenswerk van gemaakt en er een oeuvre op gebouwd. Hoewel het haar eigen gezicht is, zijn het geen zelfportretten. Ik verlang niet naar kunsttheoretische analyses van haar werk of een inleidende toelichting op haar motieven. Ik wil me blijven verbazen over en soms ergeren aan haar vasthoudendheid en ik kijk op tegen de nog telkens toenemende zeggingskracht en brille van het werk.