2010-142x122-nr-06
ZT 2010, 142 x 122 cm

Het labyrint van Margreet Bouman

Dertig jaar geleden vroeg de redactie van het literaire tijdschrift De Revisor Nederlandse en Vlaamse auteurs om een zelfportret. Dat werden er 138, afgedrukt in Schrijvers tekenen zichzelf, ingeleid door Simon Carmiggelt en als een Revisorboekje in 1980 uitgegeven.
Willem Brakman en Leon de Winter tekenden zichzelf op een wijze die ik interessant vind nu ik iets wil schrijven over de zelfportretten van Margreet Bouman. Bij Brakman zien we een bijna stripachtig mannetje, weggedoken in een winterjas met brede kraag. Op zijn hoed brandt een kaarsje, onder zijn linkerarm vervoert hij een armetierig kerstboompje. Het sneeuwt. Brakman schrijft eronder: ‘Innerlijk beeld / van buiten bezien’.
Nog treffender beeldt Leon de Winter de discrepantie tussen binnen- en buitenwereld uit. We zien hem van achteren getekend: een joodse man met, hoog op zijn hoofd, de bekende zwarte hoed. Aan weerszijden daarvan gekrulde, zwarte lokken. Naast dat achterhoofd van de joodse man, herkennen we de Leon de Winter van eind jaren zeventig. Baard, snor, lange haren, rechts een flauwe scheiding. De Winters literaire problematiek kon niet beter worden geïllustreerd: een modieuze jongen, zich voortdurend bewust van zijn joodse identiteit.
Brakman en De Winter presenteren zich als complexe persoonlijkheden voor wie hun eigen, innerlijke wereld vol raadsels en vragen zit. In de vele romans en verhalen die zij in de dertig jaren nadien publiceerden, confronteren zij ons voortdurend met dezelfde vragen; hoe verhouden zich die twee werelden met elkaar en wat verbergen wij achter de maskers die wij allemaal van tijd tot tijd opzetten?

Wie Margreet Bouman Werk 2002 -2009 bestudeert, wordt geconfronteerd met één lange zoektocht naar het eigen innerlijk. Die tocht voert haar wel verder en inderdaad steeds dichter bij het beoogde, maar het samenvallen van dat innerlijk met het op papier en doek gecreëerde beeld, blijft vooralsnog een utopie. Of, zoals zij bij Hurt Heads, een serie zelfportretten uit 2002, noteert: ‘it’s off in the distance, it came into the room, it‘s here in the circle’. Dat gekwetste gelaat wordt bedekt, verzorgd en fungeert ook zelf weer als een masker waarachter iets schuilgaat.

Dat het raadsel van de binnenwereld onmogelijk vast te leggen is, te vangen is in kleuren en lijnen, in waterverf of in potloodtekeningen, is niet uitsluitend te wijten aan het onvermogen van de kunstenaar, maar veel meer aan de complexiteit van wat er verbeeld moet worden. Niet voor niets citeert Margreet Bouman in Werk 2002 – 2009 Willem Frederik Hermans die in zijn novelle Het behouden huis schrijft:

Deze benen schaal met zijn bekleding van beweeglijk vel, daar komt alles vandaan: de andere mensen, de oorlog, de dromen, de woorden, de daden die zo vanzelf gaan dat men zich niet kan voorstellen ooit tot nadenken in staat geweest te zijn; zo vanzelf, alsof iemands daden de gedachten van de wereld zijn. Je zou een tweede hoofd moeten hebben om te begrijpen wat dat ene hoofd is…

Uit die ‘benen schaal’, uit dat hoofd, ook uit dat van Margreet Bouman, komt alles voort: alle dromen, alle daden en dus ook alle vragen die wij stellen en alle illusies die wij over onszelf koesteren.

Het is verleidelijk om Willem Frederik Hermans nogmaals te citeren. In het ultra korte essay Achter borden Verboden Toegang, uit de bundel Het sadistisch universum, becommentarieert hij de onbeholpen pogingen van de mens ooit iets van zijn wereld, en dus van zichzelf, te begrijpen. Wij gaan de aarde wel met reusachtige machines te lijf en graven in haar, maar dringen feitelijk nauwelijks tot haar door:

Soms kan ik om die afgronden heenlopen, zonder iets te doen, bedenkend hoe de mens met waanzinnige krachtsinspanning kruimeltjes afknaagt van de enorme meteoor waar hij reddeloos aan gebonden is, waarop hij door het heelal giert als een drenkeling op een vlot en zonder ooit te mogen verwachten in de nabijheid van andere drenkelingen op andere vlotten te komen.

Als we de twee citaten van Hermans aan elkaar koppelen, worden we iets gewaar van het universum waar Margreet Bouman zich verslingerd aan weet. Enerzijds maakt zij door ieder doek duidelijk dat het wezen van de mens, – zijn laatste gezicht -, ongrijpbaar is. Het is met lijnen en kleuren te benaderen , maar nooit zal je als kunstenaar tevreden achterover kunnen leunen en, wijzend naar je laatste werk kunnen zeggen: ‘Dit geeft precies aan waarnaar ik op zoek was.’ Helaas, én gelukkig, is er altijd méér. Tegelijkertijd illustreert haar oeuvre daardoor de nietigheid van ons handelen. Ook een beeldend kunstenaar komt niet verder dan, zoals Harry Mulisch het ooit verwoordde, het raadsel te vergroten.

De zoektocht naar zichzelf valt in het werk van Bouman steeds meer samen met het proberen te achterhalen hoe en wie de ander is. Lees de titels van haar voorstellingen: 2003: I can’t see your face in my mind. 2005: I am just a dreamer, you are such a dream. 2007: …ik dacht dat jij dacht…. Om in 2009 bijna bezwerend en tegen beter weten in te eindigen met: …no, not dreaming.

Een groot werk (124 x 142 cm), waterverf op papier, uit 2008 illustreert die bezwering: alle attributen die eerder werden gebruikt om je achter te verschuilen (dissonante kleuren, vingers, handen, handdoeken, maskers en stukken daarvan, medicinale (?) bladeren en vruchten), zijn verdwenen. En wat resteert? Ogen, die spiegels van de ziel, die veel meer naar binnen dan naar buiten staren, twijfel, verwarring, angst, verdriet. Een vrouw verdwaalt in het labyrint van haar eigen ik. Een vrouw die net als wij, behoefte heeft aan schilderijen, aan verhalen, die de verhalen in haar en in ons hoofd letterlijk en figuurlijk te lijf gaat.

Wim Vogel 2010