Redon, 1993 reproductie, tekening, collage 30 x 20 cm. particuliere collectie

Omgekeerde portretten

Het zelfportret kan voor de kunstenaar een middel tot reflectie zijn. Zijn kop dient als een medium om de sporen van het leven en de tijd een gezicht te geven. Zelden zijn die sporen eenduidig: waar de een verdriet en wanhoop ontwaart, ziet de ander resignatie en gelatenheid. Maar dat het gezicht spreekt, is voor iedereen duidelijk – ook al is de taal waarin het zich uit niet altijd even verstaanbaar.

Het schilderen van zijn eigen kop kan voor de kunstenaar ook het tastbare bewijs van zijn bestaan zijn. Niet alleen omdat het geschilderde langer zal bestaan dan het reële voorbeeld, maar ook omdat het gezicht als het ware uit zichzelf getreden is en een ander (misschien wel zijn eigen en echte) leven is gaan leiden. Over die grotere werkelijkheid van het geschilderde portret zijn vooral in de negentiende eeuw veel verhalen geschreven. In the picture of Dorian Gray van Oscar Wilde is het geschilderde gezicht de chronometer van de innerlijke tijd geworden. uiterst nauwkeurig manifesteert het verborgen leven van Dorian Gray zich in zijn portret.

Deze animistische visie op het portret verklaart ten dele de angst die een portret de beschouwer in kan boezemen. Oog in oog met de roerloze kop heeft de toeschouwer het gevoel dichter bij een waarheid te zijn die hij wil vermijden. Innerlijke drijfveren die in de verf zijn gestold en die zich gewillig laten lezen. Maar die in hun roerloosheid de beschouwer ook weer op een afstand plaatsen en hem buitensluiten. Hij beweegt zich in zijn beschouwing op de grenzen van betekenissen. Stapt hij erin dan wordt hij deelgenoot, lotgenoot zelfs – blijft hij er buiten dan weet hij dat op de zolder van zijn geheugen een portret ligt dat erom vraagt gekend te worden. Dat knaagt.

Maskers daarentegen zijn zonder meer de herkenbare betekenisdragers van andere werkelijkheden. Zij vertolken algemene emotionele en spirituele waarheden die zich vooraf al hebben laten kennen en die op het moment van hun gebruik opnieuw ingevuld worden; daarmee krijgen maskers het werkelijkheidsgehalte waar de portretten uit de negentiende-eeuwse literatuur op papier naar reikten. Tegelijk zijn de maskers een sacrale sjablone; het gaat niet om de weergave van individuele emoties maar om hun toegankelijkheid tot het algemene. Daarom ligt hun betekenis vast. En van tijd tot tijd wordt die gerevitaliseerd om het verdrogen van de betekenis tegen te gaan.

De gezichten in de schilderijen van Margreet Bouman hebben zich altijd bewogen op de vage demarcatielijn tussen portretstudie en masker. De koppen waren duidelijk herkenbaar als gestileerde zelfportretten, maar de afwezigheid van het in het moment weergegeven leven verhinderde de beschouwer ze als werkelijke zelfreflectie te ervaren. Voor een ware gang naar de diepere lagen van het ik waren ze net te sjabloonachtig. Ze dienden meer als houvast om de veelheid aan psychische verwijzingen en metaforen te bevatten dan als het vehikel van de geïndividualiseerde tijd (die zich in het portret laat afmeten).

In haar recente tekeningen heeft Margreet Bouman de onvaste grens tussen portret en masker opgeheven. In elke tekening plaatst zij dezelfde kop die daarmee een sjablone geworden is. Deze ontindividualisering en ontpsychologisering worden versterkt door de wijze waarop de kop zich in het geheel van de tekening voegt. Door de kop heen lichten andere, onderliggende lagen op: andere momenten van de kop (c.q. het ik) of maskers die de kop bevriezen in zijn pogingen authentiek te zijn. Tegelijk wordt de kop formeel gekadreerd en gevangen in rasterpatronen, stippen en loodlijnen. Een tekensysteem dat de inhoud in strakke vormen bezweert.

De tekeningen zouden gelezen kunnen worden als de verklaring van het beeld tot icoon, de weg van portret tot masker. Zij tonen de stapelingen, als technische blauwdrukken, van het tot icoon geworden beeld. Wat wij als individuele trekken en sporen zouden willen nawijzen, is het teken van iets anders geworden. Van een oudere, of achterliggende laag die zelf weer oudere lagen bevat. Tot voorbij een punt dat gekend kan worden en waar het algemene zich oplost in het persoonlijke. Deze omgekeerde weg van masker naar ongekend portret is als de ontdekking van de archeoloog: in de onderzochte, onpersoonlijke lagen van de tijd komt het individuele triomferend naar boven. En de tijd zet zijn masker af

Lex ter Braak 1995